De duik en het water
Ik tien dagen op een onbewoond eiland. Moederziel alleen. Het ging meteen verkeerd. In wit pak met mes op boot voor kust klassiek bounty-eiland. Tot zover alles OK. Ik wilde naar het strand zwemmen. Beginnend met een mooie, lange, rechte snoekduik, zoals ik dat ooit geleerd heb van de beroemde clavadistas bij La Quebrada, Acapulco, Mexico. Die duiken daar van 30 meter. Armen wijd, blik op de horizon, lichaam strak, rug hol, uitgestrekte voorvoet, en dan met zo min mogelijk geweld in het azuurblauwe water verdwijnen. In mijn fantasie had ik die duik al tien keer gemaakt, als begin van een nieuw avontuur. Ik stond op de rand van de boot en de camera draaide, maar ik twijfelde. Onder de boeg van de boot zag ik het koraal. Het was op sommige plaatsen niet meer een meter diep. Plat duiken dus. Hmmm… Ik werd overvallen door veel meer twijfel. Waar was ik eigenlijk mee bezig? Wat moest ik op een onbewoond eiland voor de kust van Oost-Maleisië, terwijl mijn lieve vrouw en vier kinderen doodongerust thuis in Nederland zaten? ‘Pappa, je kijkt toch wel een beetje uit daar,’ had er één gezegd. In de taxi naar Schiphol huilde ik zachtjes tegen het raam. De hele reis, via Singapore en het kustplaatsje Mersing, naar dit ogenblik, had ik bedrukt doorgemaakt. Wat ging ik hier eigenlijk doen? Zonder eten en drinken en vuur op een onbewoond eiland? Ik had me niet al te best voorbereid, vooral uit baldadigheid. In mijn gedachten moet een man die aanspoelt op een onbewoond eiland zichzelf weten te redden. Zonder het SAS-survivalhandboek. Zoals Robinson Crusoë. Ik zag de romantiek helder voor me: het witte strand, de jungle, de uitgestrekte zee en de mens, terug naar de natuur en zijn dierlijkheid, in zijn oorspronkelijke habitat.
Duiken of niet duiken… Het hele avontuur riskeren met een duik in het koraal? Toch maar niet. Met een onhandige achterwaartse val liet ik mij in het water plonzen. Iemand gooide een waterdichte tas achter mij aan, met daarin drie camera’s, een zonnepaneel en een satelliettelefoon voor noodgevallen. Ik zwom door de branding. Mijn witte pak trok me naar beneden. Ik pakte de tas goed vast en zag dat-ie niet goed dicht zat. Ik struikelde over het dode koraal het strand op en kneusde meteen het middenvoetsbeentje van mijn rechtervoet, waar ik de rest van de tien dagen last van zou houden. De boot voer weg. En daar was ik dan, eindelijk alleen, op een onbewoond eiland aan de rand van de Zuid Chinese Zee. En nu? Ik legde mijn tas neer. De zon brandde op mijn hoofd. Toen, onmiddellijk en voorspelbaar, de boot voer nog aan de horizon,
voordat ik ook maar één van mijn romantische plannen in uitvoering kon brengen, zoals visnetten maken, in bomen klimmen en hutten bouwen, werd ik overvallen door een enorme dorst. Oh wat een dorst! Geef me alsjeblieft een glas water… Mijn keel was gortdroog. En ik wist dat het eiland geen natuurlijke waterbron had. Je wist het gewoon lul! Nee, dat zou Beau wel even regelen, met regenwater en kokosnoten! Geen probleem.
Twee dagen en twee nachten later was ik volstrekt uitgedroogd en uitgeput en doorgedraaid en eerlijk gezegd… op de rand van mijn bestaan. Ik heb geleerd: je moet niet aan de duik denken, maar aan het water.