Het Rode Dak
Door een waas zag ik Edith. Ze maakte wilde gebaren. Wat wilde ze nu weer van me? Ik zag het niet goed, want die fokking bril besloeg steeds, hoe ik er ook in spuugde. En ik begreep het niet. We hadden voor verschillende mededelingen verschillende gebaren afgesproken, maar ik was ze na een uur al door elkaar gaan halen. Gekruiste armen betekende naar de boot toe, of juist er vanaf, of naar boven komen, of tempo verhogen, of wat de fuck die zwemmers allemaal verzinnen om elkaar bezig te houden. Mijn hersens konden de informatie niet in de juiste volgorde verwerken. Ik was een zombie geworden. Ik wist alleen dat ik moest zwemmen. Zwemmen, zwemmen en nog eens zwemmen, in de hoop dat ik ooit weer vaste grond onder mijn voeten zou voelen.
Edith riep iets.
Ik stopte met crawlen en duwde mijn hoofd uit het water.
‘Wat?’ schreeuwde ik, ‘Wat is er?’
Ik was nijdig, want stoppen met zwemmen betekende beginnen met achteruitgaan, want er was een lichte stroming uit het oosten, pal tegen. En je krijgt het ijskoud als je niet beweegt. En je zinkt. Daar was ik nog het meest bang voor. Dat grote, zware lichaam dat naar de bodem van het IJsselmeer zakt. We spraken die maanden nooit over de gevaren van het ultrazwemmen, maar ik had het ‘s ochtends bij de start in Medemblik toch maar even aan Jaap gevraagd, mijn 70-jarige trainer.
‘Wat gebeurt er als ik bewusteloos raak en onder water verdwijn?’
Hij keek mij aan en zei, met die typische noordhollandse nuchterheid waarmee hij mij al zeven maanden door het water had gejaagd: ‘Dan kunnen we niets meer voor je doen. Je zie niets in dit water.’
Edith schreeuwde weer iets. Ik wilde vloeken, maar een golf water smoorde mijn kreet. Ik slikte het door, zonder enige emotie, en braakte een beetje terug. Voor mijn gevoel had ik het halve IJsselmeer al leeggedronken. Mijn huig brandde er van. Ik keek op mijn horloge: 6 uur en 18 minuten.
‘Wat is er?’ riep ik weer naar de boot, 50 meter verderop, nog steeds boos dat Edith me uit mijn ritme had gehaald. Als meervoudig wereldkampioene marathonzwemmen wist zij toch als geen ander hoe belangrijk het was om in je ritme te blijven? Later leerde ik pas dat ze het deed om mij wakker te houden en te checken hoe ik er geestelijk aan toe was. Schelden is goed, blijkt.
Of ik het rode dak al zag.
Het rode dak.
Het vervloekte rode dak van Stavoren. Ze hadden me er voor gewaarschuwd. Het eerste wat je van de kust van Friesland ziet is het rode dak.
Nee, ik zag geen fokking rood dak. Ik zag helemaal niks, behalve water. Overal water. En die boot, met droge, warme mensen die mij lastigvielen en om de zoveel tijd een flesje met een mengsel van sportdrank, aspirine en ontstekingsremmer toewierpen.
Ik voelde dat ik ieder moment naar de bodem kon afzinken, maar dat voelde ik eigenlijk al na twee uur zwemmen. Je kunt altijd meer dan je denkt. Ik begon snel weer te crawlen, om het warm te krijgen en omdat er geen weg terug was: ik moest en zou de overkant halen. Drie uur later zag ik het rode dak. En weer drie uur later, bij zonsondergang, na 12 uur en 47 minuten zwemmen, raakten mijn voeten het prachtige strandje bij de vuurtoren van Stavoren. Ik had het IJsselmeer overgestoken. En daar was het huis met het rode dak. Als een stier was ik er naartoe gezwommen.